top of page

De hoogteligging

 

De hoogteligging bepaalt mede me temperatuur. Hoe hoger je komt, hoe kouder het wordt. Elke 100 meter hoger, wordt het 0,6 Graden Celsius kouder. Dat wordt veroorzaakt doordat de zonnestralen door de dampkring gaan en op het aardoppervlak vallen. Pas wanneer de zonnestralen op het aardoppervlak vallen, geven ze hun warmte af. De dampkring wordt op die manier van onderaf verwarmd.

 

De hoogteverschillen in een berggebied verklaren waarom er grote verschillen in temperatuur op korte afstand van elkaar voorkomen.

 

Koude of warme lucht kan ook door wind worden getransporteerd. Gebergten kunnen dit vervoer hinderen. Het gebergte vormt dan een klimaatscheiding.

 

De zonnestralen verwarmen het land en het water niet even sterk. Deze gesteldheid van het aardoppervlak heeft invloed op de temperatuur. Water neemt warmte langzaam op, maar koelt ook langzaam af. Land wordt sneller warm en sneller koud dan water. Aan het begin van de zomer is de zee nog niet opgewarmd. In Europa waaien voornamelijk westenwinden. Een aanlandige wind brengt de koele lucht van boven naar zee naar het land. Aan het einde van de zomer, wanneer het zeewater is opgewarmd, brengt de zeewind warmere lucht naar het land. In Nederland overheersen de westenwinden. De zee heeft zo een matigende invloed op de temperatuur op het land. Deze wind bevat meestal ook veel waterdamp en kan wolken van zee naar het land drijven. Zeewind heeft een hogere luchtvochtigheid dan landwind.

 

De breedteligging

 

De breedteligging is de afstand tot de evenaar en deze is van invloed op de temperatuur. Hoe verder van de evenaar, hoe lager de gemiddelde temperatuur wordt. De hoogte van de temperatuur wordt mede bepaald door hoe schuin de zonnestralen invallen.

 

Dat is de zoninvalshoek.

 

De aarde is een bol. Op hoge breedte, dus in de poolstreken, vallen de zonnestralen heel schuin op het aardoppervlak. Schuine zonnestralen geven minder warmte en loodrechte. Dat komt doordat ze een groter oppervlak moeten verwarmen dan loodrechte stralen. In de tropen, op lage breedte, staat de zon hoog en vallen de zonnestralen loodrecht op het aardoppervlak. Loodrechte zonnestralen geven veel warmte. Ze verwarmen maar een klein oppervlak.

 

In de lucht zitten wolken en stofdeeltjes. Een deel van de zonnestralen botst daar tegenaan en kaatst terug het heelal in. Schuine stralen moeten een langere weg afleggen door de dampkring dan loodrechte. Ze botsen dus meer tegen wolken en stofdeeltjes aan dan rechte stralen, waardoor ze ook minder warmte afgeven.

Temperatuurfactoren.

Invloed van de breedteligging.

Een aflandige wind zal in de winter koude lucht aanvoeren. Daardoor kan het in de winter vriezen. In de zomer is de landwind juist erg warm.

 

De zonne-energie is niet eerlijk verdeeld over de aarde. De tropen krijgen veel warmte en de polen weinig. De lucht en het water transporteren warmte vanaf de evenaar en kou vanaf de poolstreken.

®

© 2023 by Trademark.
Proudly created with
Wix.com

  • Wix Facebook page
  • Wix Twitter page
  • Wix Google+ page
bottom of page